Backgammon spelregels
Onderdelen
- Een speelbord met 24 smalle driehoeken, punten genoemd, verdeeld in vier kwadranten van elk zes punten, afwisselend van kleur.
- 15 schijven voor elke speler (wit en rood in onze versie).
- Twee standaard dobbelstenen met zes zijden.
Doel
Het doel is om als eerste speler al je schijven naar je thuisbord te verplaatsen en ze daarna van het bord te verwijderen voordat je tegenstander dat doet.
Speelbord
Elke zijde van het bord heeft 12 punten. De witte speler beweegt zijn schijven van rechtsboven naar linksboven, vervolgens linksonder en dan rechtsonder. De rode speler beweegt in tegenovergestelde richting.
Voor de witte speler is de driehoek rechtsboven het 24-punt. De driehoek rechtsonder is het 1-punt.
Opstelling
Aan het begin van het spel worden de 15 schijven van een speler als volgt geplaatst:
- 2 op het 24-punt
- 5 op het 13-punt
- 3 op het 8-punt
- 5 op het 6-punt
Verloop van een beurt
Een speler gooit twee dobbelstenen aan het begin van elke beurt. Een schijf mag het totaal van beide dobbelstenen in volgorde verplaatsen, of twee verschillende schijven mogen elk het aantal ogen op een dobbelsteen verplaatsen.
Als een speler dubbel gooit (bijv. 3-3), mag hij vier keer de waarde van de dobbelsteen bewegen (bijv. vier keer 3 stappen).
Een schijf mag alleen verplaatst worden naar een zogenaamd open punt:
- Een punt dat onbezet is.
- Een punt dat bezet is door eigen schijven.
- Een punt dat bezet is door één enkele schijf van de tegenstander (een blot).
Slaan van schijven
Als een schijf op een blot landt, wordt de schijf van de tegenstander geslagen en op de bar geplaatst.
Een schijf op de bar moet eerst opnieuw in het spel gebracht worden op het thuisbord van de tegenstander voordat andere zetten gedaan mogen worden.
Om een schijf opnieuw in het spel te brengen, moet de speler een dobbelsteen gooien die overeenkomt met een open punt op het thuisbord van de tegenstander. Als de speler geen schijf kan inbrengen, vervalt zijn beurt.
Uitspelen
Zodra alle schijven van een speler zich in zijn eigen thuisbord (punten 1 tot en met 6) bevinden, mag hij beginnen met uitspelen.
Een speler speelt een schijf uit door een getal te gooien dat overeenkomt met het punt waarop een schijf staat, en die schijf van het bord te nemen.
Als er geen schijf op het gegooide punt staat, moet de speler een schijf van een hoger punt verplaatsen. Als er op de hogere punten geen schijven meer staan, mag de speler de hoogste schijf uitspelen.
Een speler moet beide dobbelstenen gebruiken als dat mogelijk is.
Einde van het spel
Het spel is afgelopen als een speler al zijn 15 schijven heeft uitgespeeld.